In woordenboeken zijn verschillende betekenissen van het woord ‘retraite’ te vinden zoals: ‘afzondering voor spiritueel zelfonderzoek en geestelijke oefening; afzondering van de wereld; eenzaamheid; rustplaats; toevluchtsoord.’ Het woord retraite associeren we in Nederland vooral met de mogelijkheid om met een stapel boeken onder de arm een dag of wat door te brengen in een klooster; waar je tijd met jezelf kunt doorbrengen in een kleine kamer, verpoost in de kloostertuin, meedoet aan een gebedsdienst en je voor je maaltijden bij de monniken of zusters kunt aanschuiven. De afgelopen decennia hebben we vormen van retraites uit andere tradities en religies leren kennen zoals bijvijvoorbeeld Zen- en Vipassana-meditatie uit het Boeddhisme.
De soefi-meester Pir Vilayat Inayat-Khan (1916-2004) zei ooit over retraite: ‘Are you able to withdraw yourself from your thoughts as a snake withdraws itself from its old skin?’
Hij verwees daarmee naar het vermogen van de slang die zich uit zijn oude huid terugtrekt, doordat de nieuwe er al onder zit! Ook onze lichamen vervellen doordat onze cellen zich voortdurend vernieuwen. Dit vervellen en terugtrekken uit de oude huid vindt ook plaats in onze geestelijke ontwikkeling en ons menselijk leven.
We bewegen ons soms geleidelijk en veelal schoksgewijs naar nieuwe fasen in ons leven, nieuwe hoofdstukken die zich aankondigen waarin we het ‘oude’ achterlaten omdat -kennelijk- het ‘nieuwe’ al roept. Ons vertrouwde evenwicht waarin we leven vanuit een redelijk stabiel ‘ik’, omgeven door vertrouwde naasten, begint dan te kantelen doordat er een innerlijke onrust voelbaar wordt, waarin er ‘iets wil’ dat we nog niet kennen.
Het kan zijn dat door gebeurtenissen van buitenaf een plotselinge breuklijn ontstaat waarbij het leven in een klap verandert; bijvoorbeeld door het plotseling verliezen van een baan, door ernstige ziekte of dood van een naaste. Dit initieert een proces waarin ons besef van identiteit en de manier waarop we leefden in rap tempo afbrokkelt, kantelt, en de ‘oude vertrouwde huid‘ niet meer past. Het zijn dan niet alleen de uiterlijke omstandigheden die veranderen, waarmee we met datzelfde ‘ik’ proberen te verder te leven, want ook onze innerlijke identiteit ondergaat daarbij een diepe transformatie. Oude gedachtepatronen, onze betekenissen en verhalen, de diepe waarden van waaruit we leefden, gewoontes, kleine verslavingen die zo bij ons pasten, de sociale kringen waarin we bewogen; alles kan zomaar verschuiven naar een nieuwe ordening.
De periode daartussen is vaak moeilijk te verduren, uit te houden, doordat we onze identiteit kwijt zijn en het nieuwe er nog niet is. We kunnen weinig of niets doen, door met geduld te vertrouwen dat het nieuwe zich in ons, door ons en om ons heen vorm en betekenis zal krijgen. In deze periodes verlangen we vaak naar de stilte, trekken we ons terug om dat nieuwe in ons te ontdekken, te begrijpen en te verwelkomen.